De geschiedenis van de familie Knibbe begint op Engelse bodem.
Volgens de Veurnse kroniekschrijver Pauel Heinderycx (1633-1683) is het volgende gebeurd:
Op 2 november 1164, Sandwich (Engelse Zuidkust), even voor zonsondergang, stappen vier mannen ongezien in een kleine boot die hen naar het Europese vasteland moet brengen. Een van hen is Thomas Becket, voormalig kanselier van Engeland en aartsbisschop van Canterbury.
Zij zijn op de vlucht voor de Engelse koning Hendrik II, die na het felle verzet van zijn voormalige kanselier tegen de Clarendon-artikelen, die tot doel hadden de geestelijkheid aan de koninklijke macht te onderwerpen, hen naar het leven staat.
Nog dezelfde avond bereikte het bootje de Vlaamse kust ter hoogte van Oye, op één mijl van Grevelingen. Vandaar reisde het gezelschap door naar de abdijen van Klommeres (Clairmarais) bij St.Omaars en die van Sint-Bertijn, waar een tijdelijk onderkomen gevonden werd. Nog zes jaar verbleef Thomas Becket als vluchteling in de abdijen van Pontigny en Sens. Nadat Engeland met een interdict bedreigd was, liet de Engelse koning Becket in 1170 terugkeren. Nog in datzelfde jaar echter werd hij door vier ridders op de altaartrappen in zijn kathedraal vermoord. Twee jaar later werd hij heilig verklaard en zag de Engelse koning zich genoodzaakt openbaar boete te doen op zijn graf, dat een druk bedevaartsoord geworden was.
Wat hebben deze historische gebeurtenissen met de geschiedenis van de familie Knibbe te maken?
Thomas Beckett was niet alléén gevlucht uit Engeland. Afgezien van de twee kanunniken en zijn dienaar, Roger van York, die met hem de bootreis naar het vasteland maakten, kwamen in de daarop volgende weken en maanden nog meer sympathisanten uit Engeland over.
Eén onder de medestanders was zijn volle neef (kozijn) Herrard (Everaert) Knib, die een Engelsman was en (de) rechtsweir van den H. Thomas van Cantelberghen, die met hem gevlucht quam naer Vlaanderen ten tyde dat men in Engelant desen heiligen man vervolgde.
Deze Everaert Knibbe werd de stamvader van een uitgebreid Vlaams geslacht dat gedurende vele eeuwen diverse vertegenwoordigers telde in de magistraat van de kasselrij Veurne. In A. Merghelynck’s nota’s betreffende deze magistratuur telden we over de periode 1361-1683 méér dan 500 vermeldingen Knibbe. Een ingrijpende historische gebeurtenis was er aldus oorzaak van dat de Engelse familie Knib – vermoedelijk uit Londen afkomstig – verrijkt werd met een Vlaamse tak Knibbe.
Herrard, (Everaert) Knibbe huwde in 1170 de enige dochter van Lustaen van Amaeker en vestigde zich op het hof ten Volckenswerfve te Alveringem bij Veurne. Over hem schreef Heinderycx: Dezen Evaert Knibbe heeft ook aldaer gewoont en het is de plaetse daer het geslachte van de Knibben in dit land haer beginsel heeft genomen…twelke daer naer soo seer vermenigvuldigt heeft gelyk men heeft gezien, en dit leengoet en heeft sydert dien noyt ut dat geslachte gegaen tot dat Jooris Knibben den lasten van dat geslachte anno “1658 tot Brugghe overleden synde, gegeven heeft het derde van alle syne goederen, soo erven als leen tot het fondeerten van beursen om de arme knechtkens hun ambacht te leeren, waer onder dit goet gegeven is geweest, en ten jaere 1679 verkocht om gelt etc.”
Het hof Ten Volckenswerfve (36 gemeten groot) was gehouden van het leenhof ten Swynen. Men vindt het terug op de “Caerte Figurative” (1621-1638), waar het gesitueeerd is in het oostelijk deel van Alveringem, thans langsheen de steenweg naar Lampernisse (Oostover nr. 41). De ligging ervan stemt overeen met de huidige de kleine Fokkewerf- hoeve.
Hij had vermoedelijk 3 zonen: Boudewijn, Omaar en Jan.
In Oeren, ten Noorden van Alveringem, woonden omstreeks 1200 de gebroeders Omaar en Jan Knibbe. Toen in 1191 graaf Filips van de Elzas overleed, vestigde zijn weduwe Mathilde zich met haar gevolg te Veurne. Zij voerde er een kostelijke hofhouding die in stand gehouden werd door het heffen van zware belastingen op de kleine landadel. Deze kwamen hiertegen in opstand en brachten de belastingsontvangers om het leven. In de daarop volgende strijd tussen de gravin en de landadel verdedigde Sigebert Ingeryck de belangen van de gravin, terwijl de opstandige landadel aangevoerd door Ryckewaer Blauvoet en zijn zwager Heribert van Wulveringem. De twee clans werden de Blauvoeters en de Ingeryckers genoemd. De Knibbe-broers streden aan de zijde van de Blauvoeters. In 1205 werd hun kasteel te Oeren platgebrand en beiden werden vermoord.
Boudewijn Knibbe had een zoon, Eustaes Knibbe.
Eustaes Knibbe. Hij huwde in 1208 met de oudste dochter van Gillis van Oeren, waardoor hij het leenhof van Oeren verwierf. Van dit leenhof - gelegen ten O. van de kerk, 32 gemeten – waren 58 achterlenen gehouden. De ligging is nu nog aanwijsbaar door de aanwezigheid van een hoge mote en de wijde grachten. Hij had een zoon:
Gillis Knibbe, geseid Oeren, heer van Oeren. Hij gebruikte de naam van Oeren, maar zijn kinderen namen terug de naam Knibbe.
De familie Knibbe liet nog meer sporen na in haar bakermat Alveringem en de omliggende dorpen. Op een kaartje van Alveringem van H. Hosdey vinden we diverse Knibbe-toponiemen terug. Rond het grenspunt gevormd door de gemeenten Alveringem, Hoogstade en Pollinkhove vinden we de Jan Knibbenshoek. En in het centrum van het dorp is er de Omaer Knibbenshoek, vermoedelijk naar Omaar Knibbe genoemd wiens enige dochter Idonie in 1496 huwde met Jan van Wulfsberge, waardoor het leenhof Piquet – gelegen in Omaer Knibbenshoek -, overging in het geslacht Wulfsberge
P. Heindrycx schreef over het hof Piquet: daer het geslachte van de Knibben gewoont heeft over 500rt jaeren, aen wye dit goet toebehoorde. Op de kaart van Hosdey wordt Piquet gesitueerd in de buurt van de huidige pastorij.
Een derde toponiem vinden we in een akte van tiendenverpachtingen uit 1786, nl. de Hendryck Knibbeshouck. Bijna 150 jaar na het overlijden van de laatste Knibbe in Vlaanderen waren de toponiemen nog in gebruik.
Een ander leenhof, het Hof ten Houvere (25 gemeten) werd bewoond door Reinout Knibbe, landhouder van de wet van de kasselrij Veurne in 1491-1496. Het ging over in het geslachte Wulfsberge door het hoger vermelde huwelijk. Volgens de “Caerte Figurative” was het gelegen langs de Burgweg te Alveringem, thans de hofstede Klare Wal.
Ook te Izenberge had de gamilie een leenhof met 21 achterlenen.
Diverse Knibbes werden in de Veurnse St.-Niklaas- en St.-Walburgakerken begraven. De oudste vermelding van een grafschrift dateert van 1476. In het grafschriftenboek van de genealoog Jacques le Boucq – volgens A. Merghelynck samengesteld rond 1531, wapenheraut van Karel V, lezen we:
Eglise St.-Walburga à Furnes: Aux galeries du choeur du costé sénestre est gravé un ho(mm)e armées de toutes pièches une femme lez lui… Dessue son chief sont ses armes timbrées et dessue sa femme y a un ange tenant ses armes:
Hier lig(ghe) begraven Ryckaert Knibbe fs Weerens meester in aerte
Raedt ende meester van Requesten min ’s gheduchts heeren Hertoghe
Charles van Bourgoingen landhouder en(de) ceurheer van Veurnam-
B(acht) die staerf anno XIIIIc LXXVI den j-en dach van …
Hier ligghe begraven vrouw Johenne fa Jacob Knibbes wettel(ijk)
Wijf was van meester Rycquaert Knibbe, die staerf anno XIIIIc LXXX
Den XVIe dach in septembre.
Te Vinkem bezat de familie in de 16de eeuw het leenhof Testefort.
Ook daar zou – volgens een 19de-eeuws afschrift – zich nog een blauwe grafsteen bevinden met diverse wapenschilden, waaronder een Knibbe-kwartier.
De link met de Antwerps-Nederlandse Knibbes loopt vermoedelijk over Niklaas fs. Reinoot Knibbe, die poorter van Antwerpen werd op 12 augustus 1558. Hij werd geboren te Diksmuide en was schoolmeester.
Te Diksmuide waren nog meer Knibbes: Jan Knibbe burgemeester van de stad in 1482-83 en Renault Knibbe die er in 1522-23 pensionaris was.
Johan Knibbe, de stamvader van de Nederlandse Knibbes, was handelaar en kapitein van de burgerwacht te Antwerpen. Te Middelburg oefende hij het beroep van goudslager uit.
Afsstammelingen vestigden zich te Leiden en te Hoogkarspel.
Aldus Pieter Donche – Antwerpen.
Letterkundig Woordenboek: K. ter Laan:
Knibbe, Jan : uit Brussel, heraut, dichtte Die Claghe vanden Grave van Vlaenderen op de dood van Lodewijk van Male, 1384, en Die Claghe van Wenceslaus bij de dood van hertog Wenceslaus van Brabant.
Ander Woordenboek:
Jan Knibbe. Over deze Mnl. dichter weten wij weinig meer dan dat hij zich “van Brussel” noemt en, hetzij in dienst van deze stad, hetzij in opdracht van het Brabants bestuur, een tweetal kunstig opgebouwde (abab, bcbc) en met veel heraldische allegorie opgesmukte lijkklachten heeft geschreven. Officiële poëzie is een in het Mndl schaars vertegenwoordigd gentre.
In het klaaglied op het overlijden van hertog Wencelijn van Brabant (december 1383) vertellen de vier leeuwen van Bohemen, Brabant, Luxemburg en Limburg klagend het relaas van zijn ziekte en dood, ver van zijn vrouw Johanna, de oudste dochter van hertog Jan III. Maar vier vrouwen in het wit komen hem troost brengen; het zijn resp. gherechtigheit, gherechte trouwe, verduldecheit en ghewareghe rouwe (oprecht berouw), allemaal eigenschappen of gesteltenissen, waarvan de overleden vorst blijk had gegeven. De vijftiende strofe is gewijd aan het thema van de dood, die niemand spaart: in de laatste strofe noemt de dichter zijn naam.
Lodewijk van Male</strong> was getrouwd met een andere dochter van bovengenoemde Jan III; aan deze familierelatie is het waarschijnlijk te danken dat onze Brabantse heraut een Claghe wijdde aan deze in 1384 overledenVlaamse graaf. De zwarte leeuw van Vlaanderen treurt over de dood van zijn heer en twee vrouwen troosten hem. De ene, in het rood gekleed, is de wereld; zij raadt hem aan, Frankrijk te vriend te houden en de eendracht onder het volk te bewaren.
De andere, in het zwart gehulde vrouw vormt het zinnebeeld van de dood; zij kon niets anders doen dan haar plicht: zij heeft het lichaam genomen maar zijn ziel is bij God. De leeuw roept nog eens het tafereel op van Lodewijks sterven, herhaalt zijn laatste woorden en beschrijft het verdriet van familie en hofhouding. Ook aan het einde van dit gedicht dat twintig strofen telt en met het voorgaande verschillende gemeenschappelijke trekken vertoont maakt de dichter zich bekend.
Paulus Knibbe
De Vlaemsche Kroniek vermeldt op bladzijde 202:
Den 18den July 1578 werden sommige pensionarissen van beide banken afgezet, en andere in hunne plaetsen aangenomen, als Lucas Mayaert, Mr. Jacques Tayaert en Mr. Paulus Knibbe, welke lestgenoemde de heeren van der keure, over het aengeboden ambt, beleefdelijk bedankte, mits hij voorhad te blyven, als raedsheer, by den prins van Oranje; deze Knibbe was van Rousselaere van geboorte, zeer ervaren en hoogleeraer in de rechten; voorts werden de secretarissen, Prijsbier en Eeckhoute afgedankt en in hunne plaetse gesteld, Mr. Jan Kepenaere, etc.
A.J. van der AA. Biografische Woordenboek der Nederlanden:
Knibbe, Paulus werd in juni 1578 als een der pensionarissen te Gent aangesteld, voor welk ambt hij beleefdelijk bedankte, omdat hij vóór had als raadsheer bij den Prins van Oranje te blijven. Hij was geboren te Rousselaere en wordt genoemd een zeer evaren man, ook als hoogleraar in de regten, wáár is ons niet bekend.
Volgens de Groote-Cuvelier, Ruzettelaan 143, Brugge Assebroek. 8320 België:
Hij schrijft: Van Paul Knibbe kan ik u vertellen dat hij geboren werd in Denemarken en gestorven in Engeland 5 okt 1592, gehuwd met Anna van Metkercke
Paul Knibbe was ambassador of Danish King to King of Scotland. >
Getrouwd te Brugge op 81 mei 1621(26) met Anna van Meetkerke, dochter van Adolf van Meetkerke en Elisabeth Cerf.
Paulus Knibbe was in dienst van de Schotse koning Faestus
De dochter van Paul Knibbe en Anna van Meetkerke was Sophia Knibbe (Engeland 1591) die trouwt met Charles de Groote in Brugge een voorvader van A. de Groote-Cuvelier. Sophia stierf op 3 jan 1653.
Op 17augustus 1585 gaf Antwerpen zich over aan hertog Alva, en Johannes vluchtte met zijn vrouw en kinderen naar Middelburg.
Dit werd de stamvader van het Nederlandse geslacht:
Johannes Knibbe, koopman en kapitein der burgerwacht te Antwerpen.
Na vader op zoon Johannes, David, David, David (predikant), Pieter, David, Pieter, David kwam Engel. (IX) De stamvader van de Haarlemmermeerse tak.